Lucia Osborne-Crowley
Dit is een fragment uit het non-fictieboek Mijn lichaam, jouw geheimen van Lucia Osborne-Crowley, vertaald door Irwan Droog en Fannah Palmer, dat op Vrouwendag bij uitgeverij HetMoet zal verschijnen.
Structurele onderdrukking begint en eindigt in het menselijk lichaam. Ons weefsel is het elementairste canvas waarop die onderdrukking zich uit. Dat hebben we altijd geweten, maar we klampen ons maar al te graag vast aan het idee dat lichamelijke problemen een kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheid zijn, niet van maatschappelijke.
Van jongs af aan was ik er al van overtuigd dat alles wat misging met mijn lichaam mijn eigen schuld was. Toen ik als kind seksueel werd misbruikt, en elke dag waarop ik wist dat ik mijn misbruiker zou zien chronische hoofdpijn kreeg, dacht ik dat er iets mis was met míj, niet met hem. Toen mijn lichaam het begaf nadat ik de pijn van mijn verkrachting in mijn tienertijd maandenlang had genegeerd, gaf ik mezelf de schuld. Op dagen dat de pijn van chirurgische behandelingen en van de bijwerkingen van mijn medicatie me te veel worden geef ik mezelf nu nog de schuld, ook al weet ik dat zoveel van die pijn is veroorzaakt door een enkele man en zijn genadeloze, opportunistische misdaad.
Het lichaam is het kloppende hart van een dubbel bewustzijn.
Eén lichaam. Meer dan dat krijgen we niet. Eén lichaam, dat elke verwenste storm trotseert.
Toen ik aan dit boek begon, dacht ik dat het over persoonlijke verhalen zou gaan. En dat was ook zo, maar tegelijkertijd ging het over iets veel groters. Uit mijn verslag ontstond namelijk een verhaal over de talloze systemen van structurele onderdrukking, die elk hun ergste gevolgen afreageren op het lichaam waar we noodgedwongen in vastzitten, het lichaam waar we in moeten blijven leven, elke nachtmerrie in moeten doorstaan.
Het resultaat was een verhaal over structurele discriminatie – een plaag waarvan de schuld vaak gemakshalve bij een amorfe groep wordt gelegd; een plaag die wordt verdreven door de verantwoordelijkheid ervoor te verspreiden, maar waarvan de gevolgen worden gevoeld in een enkel lichaam, hevig worden gevoeld door elk afzonderlijk hart. Er zijn wel miljarden daders – iedereen die bevooroordeelde systemen van schaamte in stand houdt – maar de zwaarstwegende effecten worden door individuen ondervonden.
Als we dit zien voor wat het is, kunnen we ons afvragen: wat doet dat met een persoon? Met een leven? Met een lichaam?
Bijna alle pijn, leed en ziekten waar mensen me voor dit boek over hebben verteld, hebben te maken met het bewaren van geheimen. Dat realiseerde ik me voor het eerst toen ik aan mijn eigen herstel begon – van een verkrachting waar ik nooit over had gesproken, van seksueel misbruik in mijn kindertijd dat ik nooit had opgebiecht en van de stress en giftigheid die het resultaat waren van tien jaar van pogingen om aan die fundamentele feiten over mezelf te ontsnappen. Toen drong het tot me door dat ik het ziekst werd van en het meest leed onder het feit dat ik me zo gedwongen voelde om te verbergen wat me was aangedaan. Omdat ik geloofde dat het mijn schuld was.
Ik wilde die theorie aan de werkelijkheid toetsen, nagaan of hetzelfde gold voor andere vrouwen en non-binaire mensen. Mensen met alledaagser, herkenbaarder verhalen dan het mijne. Voor dit boek sprak ik met bijna honderd vrouwen en non-binaire mensen, en elke keer bleek mijn theorie te kloppen. Iedereen met wie ik sprak was op een gegeven moment in hun leven ontmenselijkt, of had hun persoonlijke waardigheid geschonden zien worden. Allemaal waren ze eerst opgezadeld met angst en vervolgens met schaamte. Allemaal hadden ze het gevoel dat ze de ergste dingen die hun waren overkomen moesten verzwijgen. De verhalen zijn allemaal anders, maar de impact is hetzelfde. Waar het om gaat is de manier waarop we met die impact leven. Waar het om gaat is de manier waarop ons wordt geleerd dat we ons moeten schamen voor onze onderdrukking. Waar het om gaat is gaslighten, op de grootst mogelijke schaal. Waar het om gaat is het gevoel de waarheid niet te kunnen vertellen.
Waar het om gaat is, in één woord, schaamte.
Schaamte is de emotie die ons dwingt tot geheimhouding. Schaamte komt van buitenaf, maar woekert in ons binnenste. Ze is een erg ingewikkelde duivel.
In zijn boek Shame zegt Joseph Burgo, een klinisch psycholoog die het overgrote deel van zijn carrière heeft gewijd aan het onderzoeken van schaamte, dat die emotie voortkomt uit een paar basiservaringen. Eén daarvan is het gevoel blootgesteld te zijn – de angst om gezien te worden, dus. Dat is waar mijn therapeut het die ene woensdag over had.
Een andere ervaring is onbeantwoorde gehechtheid, liefde of genegenheid. De schaamte die je voelt als je wordt afgewezen.
Een andere ervaring is er niet in slagen te voldoen aan sociale verwachtingen – de brandende schaamte die je voelt als je niet in het juiste maatschappelijke plaatje past.
Een andere ervaring is het gevoel van uitsluiting op basis van iets wat inherent bedorven is aan ons. Het gevoel dat we slechte dingen verdienen omdat we in wezen slecht zijn. Dat we het verdienen om afgezonderd te zijn, buitengesloten te worden.
Het valt me op dat één of een combinatie van deze vier categorieën élk verhaal in dit boek omschrijft.
Al deze ervaringen leiden tot schaamte, en schaamte leidt ons ertoe geheimen te bewaren, en geheimen leiden tot leed en ziekte en pijn.
Ik heb nog iets geleerd. Voor het grootste deel van de menselijke geschiedenis hebben we emoties beschouwd als persoonlijke constructies, dingen die zich afspelen in de privésfeer van ons eigen brein als reactie op een externe prikkel.
Wanneer er iets ergs gebeurt voelen we ons instinctief verdrietig of bezorgd of angstig. Volgens deze logica straffen we onszelf en anderen voor onze emotionele reacties. Die zijn op een of andere belangrijke manier van ons. Wij hebben er de controle over.
Vrouwen en non-binaire mensen worden er keer op keer van beschuldigd dat ze onrechtmatige emotionele reacties hebben die niet passen bij de omstandigheden. Het wordt als een persoonlijk falen gezien als we te heftig reageren, als we te veel voelen.
Maar wat nou als emoties ook structureel zijn, en helemaal niet persoonlijk? Wat als ze gevormd worden door de wereld om ons heen, en ook beïnvloed worden door schaamte?
Recentelijk publiceerde dr. Lisa Feldman Barrett een baanbrekend onderzoek in haar boek How Emotions Are Made, die mijn theorie volgens mij bevestigt. Ze ontdekte dat emoties geen persoonlijke reactie van het brein zijn op de externe prikkels die ze verwerken. Het is zelfs zo dat het brein niet eens genoeg tijd heeft om de directe prikkels in zich op te nemen. Omdat er zoveel aan de hand is – geluiden, kleuren, lichamelijke sensaties – kiest het brein ervoor om niet te analyseren wat er op het moment zelf gebeurt. In plaats daarvan neemt het een paar essentiële aspecten van de situatie in zich op – geschreeuw, een versnelde hartslag – en begint meteen te graven door alle beschikbare herinneringen aan eerdere momenten waarop we op vergelijkbare situaties reageerden. Het brein kiest dan de relevantste set ervaringen en constructies uit en baseert de emotionele reactie op die herinneringen, in plaats van dat het een op maat gemaakte reactie creëert voor elke afzonderlijke situatie.
Dit betekent het volgende voor mijn theorie: in plaats van dat emoties een persoonlijke reactie zijn op een bepaalde situatie, bestaan ze uit een mozaïek van alle vergelijkbare ervaringen die we ooit hebben gehad. Als een spiegelpaleis bevat elke vlaag van angst alle angstige momenten die eraan voorafgingen; elke schending leeft voort in die daarna, en die daarna.
Conclusie: we zijn niet helemaal verantwoordelijk voor de manier waarop we op dingen reageren. Onze emoties bestaan uit een heel leven aan ervaringen in het lichaam waarmee we worden geboren, en alles wat daarbij komt kijken. Ooit heb ik op een tweede date gehuild – ik ben letterlijk zonder waarschuwing in tranen uitgebarsten – omdat iemand in hetzelfde café naar iemand anders schreeuwde en mijn brein dit interpreteerde als geweld. Nadat die relatie was geëindigd liet dat moment me niet meer los. Hoe had ik dat kunnen laten gebeuren? Waarom heb ik hem laten zien hoe gek ik ben?
Maar ik ben niet gek en ik geef mezelf niet langer de schuld van die avond. Ik interpreteerde die prikkel als geweld omdat geschreeuw in mijn ervaring altijd geweld heeft betekend. Elke vrouw die in dit boek voorkomt zou hetzelfde hebben gedaan. Mijn brein en mijn emoties werkten prima; ze reageerden juist passend op het lichaam dat ik heb en het leven dat ik daarin heb geleefd.
Zodra we accepteren dat emoties uit een hele collectie ervaringen bestaan, zien we dat zij óók het product zijn van structurele onderdrukking, en niet van persoonlijke zwaktes. Net als in het geval van de ziekten en de pijn die ons lichaam produceert, dragen wij niet de schuld van deze kwetsbaarheden: we hebben er niet voor gekozen ze te hebben.
Het zit namelijk zo: we construeren onze emoties allemaal op basis van onze herinneringen. Maar sommigen van ons construeren die emoties op basis van herinneringen waar we geen toegang tot hebben, waar we niet over kunnen praten. We construeren onze emoties op basis van geheimen. De ergste dingen die vrouwen en mensen met een gemarginaliseerd gender overkomen, blijven verborgen. Dat houdt in dat ons dagelijks leven, onze emoties en onze reacties worden ingegeven door iets heel krachtigs, door een set beelden en herinneringen die we niet begrijpen – omdat we er nooit over hebben mogen praten.
Daar kunnen we ziek van worden, heb ik ontdekt. Daar kunnen we angstig van worden. Daar kunnen we verdrietig van worden. We kunnen erdoor willen ontsnappen. Dat is een hoge druk om onder te staan.
Lucia Osborne-Crowley is journalist, essayist, schrijver en juridisch onderzoeker. Haar artikelen verschenen o.a. in The Guardian, Huffington Post, Granta en The Wall Street Journal. Haar debuut, Ik kies Elena, verscheen in 2020 bij HetMoet. Haar derde boek, The Lasting Harm, waarin ze verslag doet van de wereldberoemde Epstein-zaak waarbij zij als juridisch journalist achter de schermen aanwezig was, zal in 2024 verschijnen.
Irwan Droog (1984) studeerde Nederlandse Letterkunde en Literatuurwetenschap en is vertaler, auteur en redacteur. Hij debuteerde in 2022 met zijn non-fictieboek Het huis aan het einde, waarop in 2024 zijn tweede boek Wally en wij volgde. Hij vertaalde werk van onder anderen Behrouz Boochani, Sulaiman Addonia en Sinéad O’Connor; haar autobiografie Wat ik me herinner verscheen in 2021 bij HetMoet.
Fannah Palmer (1994) studeerde Engels aan de Universiteit van Amsterdam, waarna ze de master Writing, Editing and Mediating volgde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sindsdien is ze werkzaam als literair vertaler vanuit het Engels en als freelanceredacteur. Ze vertaalde eerder al werk van Honorée Jeffers, Safiya Sinclair en Theophilus Kwek.
Beeld: Octavie Wolters
Commenti