top of page

Loslaten

Bijgewerkt op: 24 mei 2023

Yormie Aboe Dzaki


Beluister hier hoe Yormie zijn eigen Mammoetje voorleest:


Civilization did not rise and flourish as men hammered out hunting scenes on bronze gates and whispered philosophy under the stars, with garbage as a noisome offshoot, swept away and forgotten. No, garbage rose first, inciting people to build a civilization in response, in self-defense. We had to find ways to discard our waste, to use what we couldn't discard, to reprocess what we couldn't use. Garbage pushed back. It mounted and spread. And it forced us to develop the logic and rigor that would lead to systematic investigations of reality, to science, art, music, mathematics.

— Don Delillo, Underworld, p. 287


Arme Rico Ommelaar ziet de wereld kleiner en kleiner worden. De stadse geluiden hebben plaatsgemaakt voor een stilte nog slechts verbroken door het zachthandig suizen van de wind langs zijn oren. De lucht hier bezit de ijle geur van niets. Rico Ommelaar voelt zijn bloed in zijn schouderkoppen pulseren. Hij kan zijn handen beschermen tegen de kou door ze in de zakken van zijn jas te stoppen. Zijn hoofd daarentegen blijft onbedekt en de kilte bijt in zijn wangen en oorlellen, doen deze tintelen. Hij had eens gehoord dat je je minder koud kunt voelen door aandachtig aan iets warms te denken; Rico Ommelaar heeft het koud, dus dat is wat hij doet.


Het was een zonovergoten zomermorgen en Rico Ommelaar naderde het einde van zijn eerste ophaalroute van de dag, toen hij getuige werd van hoe Samuel Verf-Uil de eerste persoon ooit werd die een stuk afval op straat gooide. De man leek zich niet meteen te realiseren wat hij had gedaan. Likkend aan de wittige laag bevroren condens op zijn vers gepelde ijsje liep hij eerst een stap of tien verder voordat hij stokte. Hij moet de ogen gezien hebben, terwijl hij langzaam omdraaide: de tientallen ogen van verbijsterde omstanders, allemaal gericht op dat kleine rood-met-blauwe wikkeltje op de grond. Hoe hun blikken het plasticje volgden, dat door zachte rukjes van de wind heen en weer wiegde; hoe het werd opgetild, heel even, en weer werd neergelaten. Ook Ommelaar staarde ernaar, vanaf de overkant van de straat, met in zijn hand de volle afvalzak, bij de nek gegrepen als een vers geplukte kip, half uit de ronde afvalbak getild. Samuel Verf-Uil – iedereen zou zijn naam uiteindelijk kennen – nam een eerste weifelende stap richting het wikkeltje, nog geen benul van wat hij zou doen mocht hij het bereiken, toen het weer werd opgetild, een moment lang in de lucht zweefde, en gewelddadig opzij getrokken werd, het struikgewas in. Weg. Het was nog geen vijftien seconden geleden gebeurd, maar het ding dat nooit eerder was gebeurd leek nu al nooit gebeurd te zijn. Omstanders begonnen weer te lopen. Samuel Verf-Uil herinnerde zich zijn waterijsje weer. En Rico Ommelaar Klemde het koord van de Zelfinflaterende Micro-Heteluchtballon® om de volle afvalzak. Met de kleine afstandsbediening die hij uit zijn gereedschapsgordel viste, beheerste hij het opstijgen van de ballon, terwijl hij het zachte gesuis van de brander hoorde en zag hoe de corpulente zak uit de cilinder werd getrokken, zoals je de opgedroogde beige kop van een oude puist uit zijn porie trekt. Daarna plaatste Rico een nieuwe zak in de afvalbak en luisterde hij naar het naderende gerommel, hoog boven zijn hoofd.

Wat later, in de kantine van de Klemmerscentrale, at Ommelaar zijn lunch en bekroop hem de drang om met zijn collega’s te delen wat hij had gezien.

‘Hij liet het gewoon… los…’

‘Weet je dat zeker?’ zei iemand.

‘Ik weet wat ik zag, oké?’

‘Die gozer had het waarschijnlijk niet eens door,’ opperde iemand anders.

‘Hij had het zeker wel door.’

‘Dus je probeert te zeggen dat deze vent, in plaats van zijn afval op de correcte wijze in de daarvoor bestemde afvalbak te deponeren, het gewoon lósliet en het op stráát eindigde?’

‘Ja. En toen waaide het weg.’

‘Kom op, Riek. Dat kan niet.’

‘Je neemt ons in de zeik.’

‘Echt niet.’

‘Ja, zie je wel, hij neemt ons in de zeik.’

‘Misschien heeft-ie een zonnesteek. Waarschijnlijk wel. Hoe voel je je, Riek? Ga anders even langs bij dokter Prokter.’

‘Ja, gebeurt wel vaker in de zomer, Rico. Zeker onder jullie nieuwelingen.’

Rico Ommelaar viel stil. Misschien hadden ze gelijk. Had hij echt gezien wat hij dacht te hebben gezien? Een zonnesteek had hij niet, nee, dat wist hij zeker, maar wat had het dan kunnen zijn? Een luchtspiegeling misschien. Als ik die man nou kon terugvinden, dacht hij. Toen ging er een bel af. De volgende dienst begon.

De middaghitte was niet te harden. Ondanks zijn dunne shirt met het Klemmerslogo op de rug en zijn korte broek glom Ommelaar van het zweet. Het periodieke gerommel van de collectevliegtuigen klonk holler en verder weg dan normaal, vervormd door de zware, bedrukkende lucht. Terwijl hij zijn kar voorttrok – aangevuld met nieuwe klemmen en ballonen en afvalzakken – liep hij van afvalbak naar afvalbak en dacht hij aan de man die had losgelaten. Stel dat het waar is, dacht hij bij zichzelf, en die man heeft inderdaad een gloednieuwe manier van afvalverwerking ontdekt. Is het dan een werkbaar alternatief? Niet voor mij, natuurlijk. Ik ben Klemmer, ik ben voor mijn werk afhankelijk van volle afvalbakken. Maar als ik dat nou niet was, wat voor reden zou ik dan hebben om het níet op die manier te doen? Het is makkelijker, ik raak mijn afval ermee kwijt, en er is meer dan genoeg straat om alle afval die ik ooit zou kunnen produceren op te deponeren. Maar wat als iedereen een gewone burger was, en geen Klemmer? Dat is in feite zo. Nou, dan zou ik ten eerste mijn baan verliezen… hoewel ik geen Klemmer ben in dit scenario, dus ik zou me, net als de rest, niet bekommeren om Klemmers. Oké, iedereen zou zijn afval op de grond deponeren, en dat zonder zoiets als het Zelfinflaterende Micro-Heteluchtballon Klem-en-Collectesysteem® om al dat afval mee te collecteren. Dan moet het toch haast wel dat alle straten op een gegeven moment vol raken… Wat dan? Nee, concludeerde Rico Ommelaar, dat zou totaal niet werken.

Met warme zweetparels op zijn voorhoofd wenste Ommelaar voor de tweede keer dat hij die man weer zou tegenkomen. Hij had hem nu immers wat duidelijk te maken. En wederom, ook voor de tweede keer die dag, vroeg Rico Ommelaar zich serieus af of hij onder de hallucinogene invloed van een zonnesteek verkeerde, want daar stónd hij, aan de overkant van de straat: de man die had losgelaten.

Ommelaar riep hem. De man draaide zich om, zag Ommelaar met opgestoken hand op hem afkomen, en zette het op een lopen. Midden op straat verstard zag Ommelaar hoe de man de hoek om rende. Hij zette de achtervolging in, rende ook de hoek om, roepend naar de figuur die bij de volgende hoek was aangekomen – duidelijk sneller en minder aangedaan door de hitte. Na een korte sprint gaf Ommelaar het op. Overweldigd en voorovergebogen hapte hij naar adem en scheidde zijn lichaam zweet uit als een fijngeknepen natte spons. Iemand vroeg of het oké ging. Nog steeds dubbelgeklapt kon hij niet veel meer dan zijn hand opsteken.

De volgende dag werd Rico Ommelaar gesommeerd om naar het kantoor van Hans Papaver te komen, de regionale manager van de Klemmerscentrale. Dat zat hem niet lekker. Niet vanwege de reden waarvoor hij moest komen – hij had geen idee wat die reden was – maar vanwege dat kantoor. Het had iets met Papavers managementstijl te maken: personeelsgericht, tot het perverse aan toe. Het begon al met de oncomfortabele plastic stoeltjes die voor het bureau stonden en bedoeld waren voor bezoekers. Zat je eenmaal in een van die stoeltjes, dan werd het je algauw duidelijk dat elke bul en trofee in de grote wandkast, net als alle andere meubelstukken, wanddecoratieven en kantoortierelantijntjes, op onverklaarbare wijze op jou gericht leken te staan. Zelfs de ingelijste foto’s van Papavers vrouw, kinderen en honden staarden je onaflatend aan. Het effect was er één van volslagen vervreemding, en het maakte niet uit in welk van de twee bezoekersstoeltjes je zat. Papaver zelf leek er daarentegen geen last van te hebben en was zelfs zo verwikkeld in het alsmaar optimaliseren van deze unheimische interieuropstelling dat Ommelaar, toen hij de deur van het kantoor opende, tegen Papavers achterhoofd aankeek. Hij zat onderuitgezakt in zo’n snoeihard kuipstoeltje documenten te lezen, terwijl hij naar de hoge rugleuning van de multi-verstelbare bruinleren directiestoel achter het bureau gebaarde. Er suisde lucht uit de zitting toen Ommelaar ging zitten. Op het scherm van de computer speelde steeds dezelfde TokTok-video. Het krakende leer rook vaagjes naar hond.

‘Zin om die TokTok uit te leggen?’ Papaver keek niet op van zijn papieren.

Rico Ommelaar zag de zich herhalende beelden en bleef stil.

‘Dat ben jij, toch? In je werkkleding. Achter een onschuldig persoon aan rennend. Schreeuwend als een gek.’

‘Ik… Ik moest hem spreken.’

Papaver trok een wenkbrauw op, legde zijn papieren opzij.

‘Dat was die man die die ochtend afval op straat had gedeponeerd. Hij… Het is ingewikkeld om uit te leggen, maar ik moest hem vertellen dat hij dat niet meer moest doen, want anders zouden anderen het zien en misschien denken dat het een goed idee was en dan zouden ze het zelf ook gaan doen maar het probleem is dat als iedereen dat begint te doen dan…’

‘Problemen, shmoblemen,’ geeuwde Papaver. Hij zakte nog verder het rode kuipstoeltje in. ‘Och, Rico. God mag weten waar je het over hebt, maar laten we duidelijk wezen: dit is onacceptabel.’ Hij kneep zijn ogen dicht en hield zijn neusbrug tussen duim en wijsvinger. ‘Wij zijn Klemmers, oké? We klemmen, we collecteren, we vervangen. Dat is alles. Wildvreemden achternarennen om ze te vertellen wat ze met hun afval moeten doen, dat hoort daar niet bij.’

‘Maar als iedereen zou doen wat hij doet, dan zouden wij geen baan meer hebben.’

‘“Dan zouden wij geen baan meer hebben,”' papegaaide Papaver met een zeurderig kinderstemmetje. Hans Papaver boog zich toen voorover – handen op zijn slapen, ellebogen op zijn knieën – alsof hij elk moment zijn schoenen kon onderkotsen. ‘Weet je, mijn vrouw en ik zijn al tien jaar bij elkaar en al tien jaar lang verplaats ik elke dag, zonder uitzondering, de ketchupfles van de koelkast naar de keukenkast. Want ketchup hoeft niet in de koelkast. Ik heb het haar nooit verteld, ik laat het haar enkel zíen. Maar ik weet nu al – het is een feit – dat ik vanavond, wanneer ik thuiskom, die godvergeten fles ketchup wéér in de koelkast aan ga treffen. Koud en smaakloos. Zie je wat ik probeer te zeggen, Rico?’

Rico zag, aan de rand van het bureau, in een blokje transparant plastic, een schaalmodel van het Zelfinflaterende Micro-Heteluchtballon Klem-en-Collectesysteem® staan. Het bevatte een miniaturen afvalzakje onder een miniaturen ballonnetje dat op een flinterdunne naald balanceerde, een klein collectevliegtuigje erboven, met lijn en haak, en daaronder een minuscuul handgeverfd mannetje, dat stilletjes omhoog tuurde.

‘Ik laat het bij een waarschuwing, Rico. Geen mensen meer achtervolgen, niemand meer vertellen wat ze wel of niet moeten doen. En onthoud, je kunt altijd langs bij dokter Prokter, als je denkt hulp nodig te hebben, yes? Maar voorzichtig, Rico. Je begeeft je op dun ijs.’



Nu rilt hij van de kou. Tussen de kleine stad en hemzelf passeren af en toe wat wolken. Zijn neus en wangen en oorlellen zijn gevoelloos geworden. Rico Ommelaar begint het steeds moeilijker te vinden om zijn gedachten bij iets warms te houden. Of überhaupt ergens bij. Want weet hij eigenlijk nog wel hoe hij hier terecht is gekomen?


Hans Papaver kreeg gelijk. Gedurende de maanden na zijn officiële waarschuwing gebeurde er niet veel. Ommelaar had de man helemaal niet meer gezien en het leek erop dat niemand anders zijn voorbeeld had opgevolgd. Althans, tot op een zekere vrijdagavond, toen Ommelaar thuiskwam na een avondje stappen met collega’s.

Dronken, kauwend op een koude pizzapunt van de dag ervoor en nippend aan een bierflesje zette hij zijn tv aan, waar de herhaling van een talkshow op verscheen: De Om Zijn As Roterende Aarde Is Helemaal Gek Geworden, met Natthijs van Mieuwkerk. Ommelaar genoot ervan om op vrijdagavonden na het drinken in de kroeg thuis naar herhalingen van DOZARAIHGG met Natthijs van Mieuwkerk te kijken. Hij zei grappige dingen, die Natthijs, en Ommelaar kon op zijn beurt dingen terugroepen naar het gezicht op de tv. Deze avond had Natthijs van Mieuwkerk een hele speciale gast, zei hij. Toen het gezicht van de gast op het scherm verscheen, stopte Ommelaar met het roepen van dingen.

‘Dus, Samuel, vertel eens: hoe kreeg je het voor elkaar om de eerste persoon ooit te worden die gewoon… lósliet?’

‘Nou, Natthijs, ik heb eigenlijk helemaal niks geks gedaan, eerlijk gezegd. Ik had gewoon een beetje een moeilijke dag die dag en ik besloot om mezelf te trakteren op een lekker waterijsje, toch. Dus ik dat doen, en toen het moment kwam waarop ik het wikkeltje van dat ijsje op de correcte wijze in de daarvoor bestemde afvalbak moest deponeren, had ik daar gewoon niet zo’n zin in, toch. Dus deed ik het niet.’

‘Ge-weldig. Maar hoe kóm je er dan op dat wikkeltje zomaar op stráát te gooien? Dat is ongekend.’

‘Al sla je me dood, Natthijs. Hoe kwam Einstein op zijn theorieën? Cruyff op zijn doelpunten? Mozes op z’n geboden? Pure inspiratie, toch.’

‘Wauw. En onderhand heb jij heel veel anderen geïnspireerd, is het niet? Eerst was er die TokTok die viraal ging, van hoe jij achterna werd gezeten door die gekke Klemmer. Toen een paar weken later jouw reactie daarop, nadat mensen jou opgespoord hadden om te vragen wat er nou eigenlijk gebeurd was, wat óók weer viraal ging.’

‘En nu zit ik hier.’

‘En nu zit je inderdaad hier. Het is echt aangeslagen, hè, die uitvinding van jou?’

‘Zeker. Sterker nog, Natthijs, ik zag net, vlak voordat we live gingen, een berichtje op m’n telefoon. Blijkbaar zijn mensen mijn naam nu gaan gebruiken om te doelen op de act van het loslaten.’

‘Meen je niet. Samuellen? Een Samuel doen?’

‘Verf-Uilen, Natthijs. Ze noemen het Verf-Uilen.’

‘Wauw. Ge-weldig.’

Het segment ging verder met een demonstratie van Samuel Verf-Uil, waarbij hij Natthijs van Mieuwkerk en het publiek liet zien hoe je moest Verf-Uilen. Ze hadden er zelfs een stukje stoep voor aangelegd in de studio. Alleen zag Ommelaar de demonstratie niet, want met het bierflesje dat hij gooide brak hij zijn tv.


Daarna duurde het niet lang meer eer Rico Ommelaar de hulp nodig had die hem was aangeboden. In de weken na de uitzending werd Samuel Verf-Uil een wereldwijde sensatie. Hetgeen hij had uitgevonden – Verf-Uilen – werd als revolutionair gezien. Er wervelde een soort energie en daverend enthousiasme over de wereld, wat het moeilijk of zelfs onmogelijk maakte om deze nieuwe manier van leven niet te omarmen. Algauw was iedereen aan het Verf-Uilen geslagen. En daarmee stopte ook de collectevliegtuigen met hun collectevluchten en waren er geen volle zakken meer voor de Klemmers om te Klemmen. Zodoende bevond Rico Ommelaar zich op een zeker moment in de houtbruine spreekkamer van dokter Prokter waar hij, Ommelaar, een heuse openbaring zou ondergaan.

‘…en ja, Rico, ziet het er inderdaad naar uit dat je al die tijd gelijk had; nu iedereen aan het Verf-Uilen is geslagen, lijken de straten inderdaad langzaamaan vol te lopen. Ik denk alleen dat de meeste mensen het niet doorhebben, of het ze niets kan schelen. En zelfs als dat wel zo was, wat kunnen we er dan aan doen? Niemand die het weet. Wat denk jij daarvan? Hoe voel je je daarbij? Rico?’

Al meer dan een minuut, terwijl dokter Prokter zijn professionele alleenspraak beoefende, had Rico Ommelaar als in een trance naar een bovenhoek van de kamer zitten staren. Het idee was zo simpel dat hij het in eerste instantie niet kon geloven. Maar hoe hij het ook benaderde, het was een oplossing. Toen hij uiteindelijk weer tot zichzelf kwam, fluisterde hij iets.

‘Wat?’ zei Prokter.

‘We rapen het gewoon op.’

‘Rapen wát op?’

Rico antwoordde niet. Hij sprong op van zijn stoel en stoof de spreekkamer uit.



Het is op dit punt dat het geheugen van Rico hem werkelijk tekortschiet. Of beter gezegd weet hij niet zeker meer of dat wat hij zich herinnert echt gebeurd is. Het ding is alleen dat hij niet zou weten hoe hij zijn huidige toestand anders zou moeten verklaren. Eén ding dat Rico zich nu dus wel herinnert, is dat het allemaal begon met het inzicht dat als iedereen na het Verf-Uilen nou gewoon weer één ander stukje afval van de straat zou oprapen en op de correcte wijze in de daarvoor bestemde afvalbak zou deponeren, dat men dan voor altijd kon blijven Verf-Uilen zonder zich ooit zorgen te hoeven maken dat er op een gegeven moment geen straat meer over zou zijn om op te Verf-Uilen. Iets anders wat Rico zich nog kan herinneren, is dat hij wist dat het geen zin zou hebben om zijn idee in de praktijk te brengen, enkel met de intentie mensen zijn voorbeeld te laten volgen. Hij mocht best hopen dat anderen het ook zouden doen, ja, maar uiteindelijk moest hij het oprapen om het oprapen zelf doen, omdat dat duidelijk het beste voor iedereen was, als iedereen dat zou doen. Toch, hoe tegenstrijdig ook, had Rico – zoals Samuel Verf-Uil – eerst publiciteit nodig om mensen in ieder geval bloot te stellen aan het idee, waarvan ze dan vanzelf zouden begrijpen dat iedereen het zou moeten doen. Welnu, de reden waarom Rico na deze overpeinzingen besloot dat de beste manier om dit probleem te benaderen eruit bestond om zichzelf, gewapend met een megafoon, aan een Zelfinflaterende Micro-Heteluchtballon® te Klemmen, om vervolgens, boven de stad hangend, zijn imperatief te verkondigen, lijkt nu ook voor hem in dichte nevelen gehuld te zijn. Hij herinnert zich de onder hem voorbijglijdende schuine daken, de ijzeren windhaan die hij per ongeluk schopte, de met afval bedekte straten, al die verbaasde gezichten die omhoogtuurden… In zijn ene hand de megafoon waarmee hij de mensen toesprak en verkondigde dat zij voor elk stukje afval waarmee zij Verf-Uilden één ander stukje afval moesten oprapen, en in de andere hand de kleine afstandsbediening waarmee hij het opstijgen van de ballon beheerste en die uit zijn hand gleed, naar beneden tuimelde, in de zee van afvalhopen verdween, wegzonk, en daarmee de brander van de ballon volledig en onherroepelijk openzette. Hij herinnert zich het suizen van de brander en de krimpende stad, met daarboven alleen maar lucht, steeds stiller en kouder en ijler.


En nu is hij hier, die arme Rico Ommelaar. Hangend in een harnas tussen de wolken, trachtend te denken aan warme dingen en plekken terwijl hij zich afvraagt waarom alles zwart is voor zijn ogen, ondanks het feit dat hij ze open heeft. En dan uiteindelijk zijn stille verwondering over dat vaag bekende, naderende gerommel, vlak boven zijn hoofd, dat steeds luider en luider wordt.

 

Yormie Aboe Dzaki heeft een Bachelor Filosofie en een Master Schrijven en Vertalen gedaan. Voor, tussen en na die academische jaren werkte hij aan romans en korte verhalen. Dat deze interesses elkaar dikwijls ontmoeten, bleek wel uit het feit dat hij zijn papers zelden vrij kon houden van verhalende elementen en zijn creatieve werken zelden verstoken waren van een filosofische invalshoek.

Ook in het bovenstaande verhaaltje komt dit duidelijk naar voren. Maar dat dit verhaal er überhaupt is gekomen, is uiteindelijk vooral te danken aan Jan Willem Wieland, universitair docent ethiek aan de VU en oud-docent van Yormie. Het was Jan Willem die een van zijn filosofische essays wilde laten omzetten naar een kort verhaal en hiervoor Yormie benaderde. Het essay betrof Kantiaans klimaatactivisme en de vraag waarom je als individu überhaupt iets aan jouw uitstoot zou moeten doen, als die individuele uitstoot op zichzelf toch geen wezenlijk verschil maakt voor de wereldwijde menselijke bijdrage aan klimaatverandering. Een belangrijk motief voor Jan Willem om dit tot een kort verhaal te laten maken, was dat hij filosofisch-ethische vraagstukken zoals deze toegankelijker wil maken voor een niet-academisch publiek – dit soort problemen gaat iedereen immers aan, niet alleen de filosofen. Net als Yormie gelooft hij dat (literair) amusement hier dan ook een uitgelezen kans voor biedt.


De animaties zijn gemaakt door Omar Aboe Dzaki. Hij studeert Audiovisual Design aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam.


Read an English translation of Yormie's Mammoetje here.

438 weergaven
bottom of page