Alma Mathijsen
Soms moet je iemand in elkaar slaan. In mijn geval was het onvermijdelijk. Ik had het nog nooit eerder gedaan: mijn leven lang had ik nog niemand geslagen. Niet op de basisschool, thuis waren er geen broertjes of zusjes om te slaan, niet op de middelbare school, zelfs niet op de universiteit, waar genoeg eerstejaars studenten Cultural Analysis met hoogdravende theorieën ronddoolden. Lang geleden had ik een goede reden om iemand te slaan. Maar toen deed ik het niet.
Het begon op een nieuwjaarsfeest. Misschien is het goed om erbij te zeggen dat het 2020 werd. We hadden allemaal nog geen idee van wat voor klotejaar eraan zat te komen, maar voor dit verhaal doet dat er niet zo toe. Of misschien juist wel.
Ik ben mislukt in de liefde. Wellicht is dat voorbarig om te zeggen op je vijfendertigste – kan me niet schelen. Op veel vlakken lukken dingen in mijn leven, maar in de liefde faal ik altijd. Vóór kerst ging ik al op zoek naar iemand voor het nieuwjaarsfeest, al wist ik dat ik opnieuw zou falen. Een mislukking is beter, dacht ik, dan bij voorbaat opgeven. Ze had blonde krullen, heette Adrien en zei vreselijke dingen.
‘Ik kan het beste likken van heel Amsterdam.’
Het mislukte al voordat het begonnen was. Natuurlijk ging ik niet weg, ik bleef aan haar zijde zitten, net zo lang tot ze me met een natte tong kuste. Haar handen waren klein en ze gaf me klopjes op mijn rug terwijl we zoenden. Het was een verwarrende gewaarwording, alsof ze me complimenteerde met mijn keuze om niet weg te lopen.
De volgende dag stuurde ze een bericht om 9:01, daarna om 14:34 en weer om 19:06. Ergens vond ik haar volharding wel aandoenlijk. Omdat ik al zolang single was, had ik afspraken met mezelf gemaakt. Mensen om mee af te spreken berichtte ik voor 16:00, mensen die ik voor seks bewaarde berichtte ik na 22:00. Om 22:01 stuurde ik haar een bericht terug. Nog die volgende dag zaten we samen aan een bar. Ze kocht cocktails voor me terwijl ze plannen maakte over onze toekomst. Ze had het over de restaurants waar we samen zouden eten, welke vrienden ze als eerste aan me wilde voorstellen, welke tentoonstellingen we absoluut moesten zien. In geen enkel scenario kwam ons falen voor. Ik zoende haar niet gedag en reageerde de volgende morgen niet meer op haar berichten die, naarmate de dag vorderde, steeds frequenter werden. Na een aantal dagen taaide ze af. Ik weet dat ghosten niet goed voor de ziel is, maar de andere optie voelde te droevig. Ik kon alleen op zinnen komen als: ik wil het hierbij laten, dankjewel, tot nooit, ik ben bang voor je, ik wil niet over mijn toekomst nadenken.
Terug naar het nieuwjaarsfeest. Ik probeerde een nieuwe liefde te vinden in Tjitte, een zachte jongen van vierentwintig. We zaten op de leren bank die kraakte bij iedere beweging toen er een vrouw luid naast ons neerzakte.
‘Adrien heeft het alleen maar over jou.’
Ik trok mijn hand los van de vingers van Tjitte.
‘Heel het kerstdiner ging erover.’
Ze vertelde me met grote ogen waarmee ze veel knipperde dat haar beste vriendin voor me was gevallen. Haar kaken schuurden over elkaar terwijl me smeekte om Adrien te bellen. Mijn hand baande zich een weg terug naar Tjitte. Niet lang nadat mijn vingers zijn been hadden gevonden, draaide mijn hele lichaam zich naar hem toe. Ik weet niet hoelang de beste vriendin nog bleef zitten.
Ik moest dansen met iedereen in de kamer. We veerden op en neer als een tienkoppig monster. De enige die niet meebewoog was de beste vriendin. Zij tikte me op mijn blote arm.
‘Ze vindt je echt heel erg leuk.’
De alcohol die door mijn aderen stroomde maakte het moeilijk om goed te reageren. Ik denk dat ik knikte, ik probeerde een mengeling tussen begrip en vriendelijke afstand over te brengen. Ze verdween weer, om tien minuten later weer aan mijn zijde te verschijnen. Ditmaal deed ik niets meer. Ik danste. De muziek denderde mijn hoofd binnen, de beste vriendin bleef praten, al hoorde ik haar niet meer.
Het moet uren later zijn geweest, mensen waren al aan het vertrekken. Tjitte wilde naar drank zoeken in de keuken voor het licht zou worden. De keukenkastjes waren in een fletse kleur geel geschilderd. Ik wilde geen alcohol meer, ik trilde al op mijn benen, ik moest iets krokants eten. Nergens was chips te vinden, alleen een oude zak met krentenbrood waar ik geen zin in had. Terwijl ik mijn queeste naar versnaperingen niet opgaf, werd ik van achteren vastgegrepen. Twee handen gleden onder mijn armen door en knepen in mijn borsten, ze werden hard door elkaar geschud. Ik had mijn borsten nog nooit zo zien bewegen en was te verdwaasd om meteen te reageren. Ik kon alleen maar naar die handen kijken met mijn kin op mijn borst. Ineens trok ik mezelf ruw los – ik had een paar seconden nodig om me te realiseren dat ik kon bewegen – en ik wist gelijk wie het was. De beste vriendin keek me speels aan, een stoot van haat walste over me heen. Mijn hielen kwamen van de vloer, met mijn grote teen zette ik me af, we waren op de vierde verdieping en toch voelde ik door alle etages heen de aarde, mijn tenen schoten wortel, alle kracht van de grond sijpelde bij me naar binnen. Mijn vuisten groeiden aan beide handen, Tjitte sprong voor me, nog twee andere mannen deden hetzelfde, ik verzette me met de kracht van een haai die zijn weg terug naar het water zoekt, ik moest bij haar in de buurt komen om haar de klap te geven. Lachend schuifelde ze weg, terwijl ik hijgend tussen de fletse keukenkastjes achterbleef, spartelend in de armen van de mannen die me nog steeds tegenhielden. Zuur ochtendlicht scheen over de daken heen, een vogel fladderde omhoog, iemand zette een raam open. De geur van vuurwerk was nog te ruiken. En ik hapte woedend naar adem.
Het was al avond toen ik wakker werd in mijn eigen bed. Er plakte haar aan mijn wangen, mascara en speeksel op mijn kussen. Het eerste waar ik aan dacht waren de woorden van Tjitte: ‘Het is het niet waard.’ Op het moment zelf hoorde ik het amper, misschien omdat er zoveel adrenaline door me heen raasde. Toch wist ik dat ik ze gehoord had. En ineens wist ik zo ontzettend zeker dat die klap het wel waard zou zijn geweest. Ik durfde mijn borsten niet aan te raken, ze voelden niet als mijn eigendom, sinds vannacht waren ze van iemand anders, niet van de beste vriendin, maar zeker ook niet van mij.
Eigenlijk waren ze sinds de gebeurtenis op mijn zestiende al niet meer van mij. Ik hoef denk ik niet te vertellen wat er gebeurd was om het te begrijpen. Ik had moeten slaan, ik had moeten vechten, ik deed niks, ik hield me doodstil, net zo lang tot het over was. Vanaf die nacht wilde ik niks meer met mijn lijf te maken hebben. Iemand anders had het zeven minuten lang gewild, om het daarna weg te gooien, en ik deed precies hetzelfde.
Negentien jaar later wilde ik slaan.
‘Het is het niet waard.’
Misschien juist omdat zij een vrouw was, durfde ik haar een klap te geven. Ik was even sterk als zij, misschien nog wel sterker. Ik weet niet wat er gebeurd was als ik dat op mijn zestiende had geprobeerd. Toen nam mijn overlevingsdrang alles over, voor razernij was geen ruimte, ik werd stil. Bij een man werd ik stil.
Ik woelde me nog eens om in bed, boven de dekens was het koud. De gordijnen hoefden allang geen licht meer tegen te houden. Ik haatte iedereen die me had tegengehouden. Ik wilde niets anders dan die klap. Ik hoefde geen agent aan te kijken. Ik hoefde geen gelijk te krijgen in de ogen van een rechter. Gevangenis en taakstraf klonken me idioot in de oren. Een bebloede knokkel en een ingedeukt gezicht waren voor mij genoeg.
Soms vroegen mensen me ernaar, of ik naar de politie had willen gaan om wat er was gebeurd. De gedachte alleen maakte me al zo vermoeid dat ik niet eens wist waar ik de energie moest vinden om een bureau binnen te lopen. Je hoeft het nieuws maar één keer aan te zetten om te weten dat het geen goed idee is om naar de politie te gaan. Sommige dingen hoef je als vrouw maar één keer te horen. Het duurde lang voordat ik zag dat ik voor mezelf zorgde door niets te doen. Al wenste ik wel dat er een systeem was dat mij iets kon geven – ik wist alleen nog niet precies wat dat dan moest zijn. Tot die nieuwjaarsochtend.
Ik zocht mijn telefoon en berichtte iedereen die ik kende die op het feest was geweest. Net zo lang tot ik achter de naam van de beste vriendin kwam. Leah. Geniepige ogen, mooie naam. Op haar Instagram stond een foto van een golf helderblauw water waaruit zij met uitgestrekte armen en een open mond op de camera afkwam: precies zo zat ze in mijn hoofd. Irritante wijde grijns. Handen opengespreid om borsten mee door elkaar te schudden. Van wat ik van haar profiel af kon lezen, viel ze niet eens op vrouwen. Terwijl ik bleef scrollen, vroeg ik me steeds meer af hoe ik dit moest aanpakken. Ik kon haar geen bericht sturen met de vraag: Kunnen we afspreken? Ik wil je graag slaan. Ik schatte in dat ze niet zo’n grote masochist was en dat ze voor die uitnodiging zou bedanken. Ik liet het gaan, zoals ik altijd alles laat gaan.
Vier maanden later zag ik haar. Ik haat het om te typen in cafés, en toch zat ik aan een houten tafel vol waterkringen een Excel sheet bij te werken omdat het internet in mijn straat eruit lag. Ik had de laatste plek in de buurt gevonden waar je met een laptop mocht zitten. Ze liep met twee vrienden naar binnen, het rode gordijn wapperde tegen het gezicht van de serveerster. Elk tafeltje was vol, ze draaiden zich om, wilden doorlopen naar een andere plek. Ineens voelde het alsof me iets in de schoot werd geworpen. De woede die ik in de nieuwjaarsnacht had gevoeld was meteen terug in mijn lichaam, ze klopte hardnekkig aan, en ik voelde dat ze zich niet meer zou laten afwimpelen met een simpel schouderophalen. Ik kraste de eerste woorden die in me opkwamen neer op een bierviltje en stond op, zonder mezelf een moment van bezinning te geven. Bijna trok ik mijn laptop aan de oplader van de tafel, onhandig zette ik het ding terug. Met uitgestrekte arm liep ik op haar af. Haar vrienden gingen haar voor, tussen de gordijnen door. Ik moest haar op de rug tikken als ik haar nog wilde bereiken. Zonder iets te zeggen stak ik mijn hand nog verder naar haar uit. Ze herkende me niet. En dat moest wel, anders had het geen enkele kans van slagen. Haar ogen gleden over de zinnen. Ze lachte. Daarna gaf ze het bierviltje weer terug. Nog steeds geen woord gezegd. Ineens veranderde haar gezicht, iets drong tot haar door, ze knipperde te vaak.
Ik weet dat dit idioot klinkt
Zou ik je alsjeblieft mogen slaan?
Ik denk dat ik je smeek
Die laatste zin had er misschien niet bij gehoeven. Toch liet ik hem staan. Ze gleed met haar tong langs haar tanden, lachte nog eens. Ik nam het bierviltje van haar aan. Nu wist ik dat ze me had herkend. Ze bleef niet staan. Buiten viel ze haar vrienden in de armen. Haar lach werd door hen overgenomen, echode door de smalle straat heen, en bonkte weer bij mij naar binnen. Ik had opnieuw een knauw gekregen. Zo snel als ik kon dook ik weer achter mijn laptop. Het was onmogelijk om mezelf op te beuren, ik probeerde het niet eens. Ik verdween in een Excelbestand.
Vijf kolommen later stond er iemand aan mijn tafel, ik had nog niet één keer opgekeken. Daar stond de beste vriendin. Haar gezicht zag er totaal anders uit: geen grijns, alleen twee ogen waarmee ze me amper aan durfde te kijken.
‘Oké,’ zei ze.
Even wist ik niet wat ze bedoelde, misschien omdat ik het niet durfde te geloven.
‘Oké, zei ik,’ herhaalde ze.
Klungelig maar vliegensvlug kwam ik omhoog. Tientallen scenario’s schoten door mijn hoofd. Dit moest buiten gebeuren, terug naar de plaats waar het gebeurd was, precies in het huis, tussen de keukenkastjes, voor de apotheek zodat ze meteen verzorgd kon worden, of juist in het midden van een groot bos waar niemand was, ik moest mezelf tot bedaren roepen, en in actie komen, het kon gewoon hier, met mijn arm over de tafel heen geslingerd.
‘Kom,’ zei ze.
Ik volgde haar naar de piepkleine wc. Zij draaide zelf de deur op slot. Haar bruine haar viel neer over haar schouders, de wandlamp verlichtte haar van achteren. Heel even hield ik van haar. Hoe ze daar stond en me dit liet doen. Ik twijfelde. En ineens zag zij hetzelfde – haar blik werd zwakker, haar lach keerde terug op haar gezicht.
‘Je denkt toch niet echt…’
Ze kon haar zin niet afmaken, mijn vuist vloog in haar gezicht.
Ik pakte wat ik pakken kon. Ooit, als de wereld iets rechtvaardiger is, begin ik aan de mannen.
Alma Mathijsen (1984) schreef vier romans, een novelle en een verhalenbundel. In 2011 verscheen haar debuutroman Alles is Carmen, gevolgd door De grote goede dingen (2014). In 2017 verscheen Vergeet de meisjes, dat lovend werd ontvangen en op de shortlist van de BNG Bank Literatuurprijs terechtkwam. De novelle Ik wil geen hond zijn (2019) is een gedurfd verhaal over een vrouw die besluit dat ze wil veranderen in een hond om zo herenigd te worden met haar ex-geliefde. De Duitse editie is verschenen 2021. In het autobiografische boek Bewaar de zomer (2020) reflecteert Mathijsen op taal, volwassen worden en verlies. Het werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs.
Foto: Yusuf Sabqi
Auteursfoto: Merlijn Doomernik
Comments