top of page
Foto van schrijverJan van Mersbergen

Blauw ruisen

Jan van Mersbergen

 

Afgelopen mei ging ik terug naar het OLVG in Amsterdam Oost waar ik twintig jaar geleden een spoedoperatie onderging, een tumor werd weggesneden. Het was de dag na Hemelvaart.

Ik ging terug om te zien hoe de gangen van het ziekenhuis, inclusief de kunst, eruit zouden zien. Toen ik de diagnose kreeg zag bijna ik niks meer, alleen de vloeren van de gangen. Op één schilderij na heb ik geen herinnering aan de kunst in het ziekenhuis, maar die kunst was er wel.

Ik herinnerde me vooral het uitzicht. Het ziekenhuis had aan de achterkant een trappenhuis met drie liften en daar zat een paar ramen die uitkeken op de straat waar ik mijn eerste woning had.

Na de relatief eenvoudige operatie herstelde ik op de achtste verdieping, één dag slechts. Toen ik weer een beetje kon lopen schuifelde ik naar die ramen en keek ik precies die Amsterdamse straat in.

Het uitzicht vanuit de ramen was wat ik wilde zien. Een glimp van de stad, met bedrijvigheid en de bel van een onzichtbare tram.

De kunst bestond niet vlak na de diagnose. Na de diagnose kon ik alleen nog maar kijken naar een straatje dat me houvast gaf, waar de basis van mijn leven in Amsterdam lag.

Wat naast de diagnose meespeelde: ik was ook net vader geworden. Kanker viel samen met vaderschap. De dreiging van de ziekte werd opgevangen door artsen en door de tijd, vooral omdat ik de tumor snel ontdekte. De combinatie van de ziekte met het nieuwe leven was moeilijker.

Thuis waren een wiegje, geboortekaartjes, luiers, een kraambed en het zachte ademen van een klein kereltje bepalend. Thuis bestond kanker niet. Daar was geen ruimte voor, ook niet bij mijn ex, daar kwam ik al gauw achter.

De plek waar ik ziek kon zijn was op een klein dakterras, waar ik soms na het voeden van mijn zoontje een sigaretje rookte. We woonden bij het drukke Weteringcircuit. Als het licht werd hoorde ik de eerste trams.

 

De operatie ging goed, ik had geen bestraling nodig. De arts zei wel: ‘We houden je even van de straat.’

Dat had te maken met de controles. In het eerste jaar zes CT-scans en twaalf maal een longecho en bloed prikken. Iedere keer zat ik in de wachtkamer. Voor de CT-scan moest je anderhalve liter contrastvloeistof drinken. Je kreeg een kan met een plastic bekertje.

Die moest je binnen een uur leegdrinken. Ik wandelde soms door de gangen en herinner me een blauw schilderij. Het was abstract, heel groot. Geen Yves Klein-blauw, maar een dof blauw, met cirkels erin verwerkt.

Was dat schilderij er nog?

Ik ging de trap op naar de eerste verdieping waar de afdeling voor longfoto’s en CT-scans was. Er was veel veranderd, maar de balie was nog op dezelfde plek.

Ik zag mensen in de wachtruimte zitten. Gelukkig vond ik het schilderij nergens. Hoe dan ook blijft het schilderij onderdeel van mijn herinnering aan de controles: de koude plaat tegen mijn borst voor het maken van de longecho, de smalle tafel die me de CT-scan inschoof, de chemische aardbeiensmaak die op een gegeven moment aan de contrastvloeistof werd toegevoegd, en een groot vierkant blauw vlak met daarin ronde vormen in een andere tint blauw.

De kunst in het ziekenhuis was er niet alleen om het wachten op te vullen. Die kunst vergezelde me bij het wachten, en schonk me de kleur blauw als herinnering.

 


Het OLVG, locatie Oost heeft een kapel. Die bezocht ik heel vaak. Ik ben niet katholiek, maar de kapel gaf me rust. Het is een vrij sobere kapel, in mijn gedachten.

Afgelopen mei was ik weer in die kapel. Hij leek groter geworden, of had ik het kapelletje in mijn herinneringen kleiner gemaakt? Ik herinner me vier of vijf rijen bankjes, een kruis, een beeld. Een tegelvloer. Geen ramen, geen uitzicht.

En vooral herinner ik me rust, stilte.

Iedere Carnaval steek ik een kaarsje op in het kapelletje van Genooi, net buiten Venlo. De kapel heet: Onze Lieve Vrouw.

De veelheid aan indrukken, geluiden, emoties en de sfeer van saamhorigheid van het volksfeest verdwijnen als ik alleen al naar de kapel wandel, langs de Maas, over een onverhard paadje. Als het water hoog staat is het paadje onbegaanbaar, dan moet je via de asfaltweg.

De kapel van Genooi geeft ook rust, maar kent veel indrukken: beeldjes, kaarsen, teksten.

Toen ik in de ziekenhuisgang de kunst wegdacht begreep ik de rust en het ogenschijnlijk sobere decor van die ziekenhuiskapel. Ook daar, in de kalme beslotenheid, dacht ik alle tierelantijntjes weg.

Van oorsprong ben ik protestants. De familie van mijn moeder was hervormd, die van mijn vader gereformeerd. De kerken in mijn geboortestreek zijn sober. Alleen de lucht is er zwaar.

Zoals de Carnavalskapel het feest voor even achter zich laat sluit de kapel van het OLVG de beladen ziekenhuisgangen, de ziektes, de artsen en ook de kunst buiten, en is ook de stad hier niet aanwezig. De dikke muren laten geen geluiden van buiten toe.

Het enige wat overblijft: het suizen in mijn oren.

 

Het is een geluid dat me terug doet denken aan de onzekerheid na die operatie van 2003, toen ik nog geen uitslagen van de onderzoeken had: een zacht suizen in mijn oren dat ik zelf op kan roepen, want als ik mijn kiezen op elkaar klem en mijn ogen sluit hoor ik precies weer dat suizen. Het is donker. Alles is stil, alleen in mijn hoofd suist het. Zelfs mijn lijf daaronder, waar ooit die tumor in een van mijn ballen zat, voel ik niet.

Dat suizen koester ik.

Een kunstenaar uit mijn stamkroeg maakt kunst met geluid. Het schijnt dat vogels die in oorlogsgebieden leven de geluiden van de oorlog overnemen en na verloop van tijd hun territorium afbakenen door bijvoorbeeld een machinegeweer na te doen.

De akoestische wereld die er na de oorlog niet meer is, blijft bestaan in het geluid van die vogels.

Terug in de gangen van het OLVG, locatie Oost verwachtte ik dat blauwe vlak te zien met de cirkels, begeleid door het suizen in mijn oren.

Dat beeld en dat geluid vond ik er niet. Ik zag wel een heleboel mensen die allemaal hun eigen beelden in zich opnamen, die hun eigen geluiden in zich opsloegen.

 

Op het land van mijn vader in Brabant staat een kapel. Het is protestants gebied, in een polder tussen de rivieren. De kapel is ingewijd door de katholieke pastoor uit het naburige dorp. Hij heeft de kapel gezegend.

In de kapel staat een Mariabeeld. Mijn moeder verzorgde Maria. Ze hield de kapel schoon, zorgde voor kaarsjes die bezoekers op kunnen steken, als ze dat willen.

Mijn moeder is in november overleden. Toen ik twintig jaar geleden de diagnose kanker kreeg belde ik haar op. ‘Ma, heb je even?’

Ik vertelde dat ik zaadbalkanker had, dat ik geopereerd moest worden. Twee weken daarvoor was ik vader geworden. Mijn moeder knoopte die eindjes aan elkaar. ‘Hoe moet dat dan allemaal?’

Dat was een mooie vraag. Mijn moeder was praktisch. Kunst in ziekenhuisgangen lost niks op, evenals een Mariabeeld in een kapel niks oplost. Toch, ze geven wel beeld, en soms geluid.

Houvast, dat is het enige wat je zoekt in je omgeving als je te maken hebt met ziekte. Een uitzicht, even ogenschijnlijk niks, kunstmatig gecreëerde stilte, een paar kleuren, ver weg toch wat geluiden.

Ook als je ziek bent en in spanning leeft zijn je zintuigen op zoek naar houvast.

Ik vond dat in blauw ruisen in een kapel.

Dank daarvoor.

 

 

 

Jan van Mersbergen (1971) schreef elf romans, een novelle, een Gouden Boekje, onder pseudoniem drie thrillers en een groot non-fictieboek over carnaval. Op stapel staan een nieuwe roman en een thrillerreeks. Hij ontving diverse literaire prijzen, waaronder de BNG Literatuurprijs en de F. Bordewijkprijs. Zijn werk is vertaald in negen talen. Hij publiceerde verhalen in diverse tijdschriften en schrijft columns en artikelen voor kranten en weekbladen. Zijn essay 'Gister fietste ze nog naar de bakker' verschijnt in november in Over ziek zijn bij HetMoet.



Auteursfoto: Irwan Droog

79 weergaven

Comments


bottom of page