Glanzende Geheimenis
Uitgelicht
Uitgelicht
Paperback met flappen, 48 blz.
handgebonden
€ 15,00
ISBN 9789083018379
Bloemlezing uit de gedichten van P.C Boutens samengesteld door Simon Mulder met een voorwoord van Dr. Marco Goud.
P. C. (Pieter Cornelis) Boutens (1870-1943) groeide op in Middelburg, in een streng-protestants gezin. Na een carrière als leraar klassieke talen op de jongenskostschool Noorthey te Voorschoten vestigde hij zich in Den Haag. Daar kon hij zich met het geven van privélessen en steun van vrienden en bewonderaars meer richten op de literatuur. Zijn werk getuigt van de filosofie van Plato: de ziel neigt boven het aardse leven uit, naar een hogere wereld. Naast dit zienerschap heerst in zijn werk ook een zwijgen: dit hogere kan slechts bij benadering in woorden uitgedrukt worden – en daarnaast moest hij tevens zijn homoseksualiteit verzwijgen. In zijn gedichten viert hij de schoonheid van de natuur, zijn godsbesef en de verheven liefde die boven leven en dood uitstijgt. Boutens' dichtwerk toont verwantschap met dat van Herman Gorter en J. H. Leopold, maar vindt in zijn latere bundels zijn eigen weg, in een rijke, glanzende stijl, die voor de aandachtige lezer diepe geheimen ontvouwt.
Uitgelicht
Uitgelicht
Fragment uit Groningen
1.
Groningen was het begin
van de wereld, de zuivere
springende zee kwam hier
tot bedaren, de eerste
eilanden, tot koud vuur
van de branding, het hoge
land, zeven dagen wijd;
alles spreekt de geheimtaal
van de waarheid, er is
ruimte ontstaan en toekomst,
alles hoort bij elkaar.
Voeg de vrouwen daarin,
de stammoeders van de mensen;
als een zaadgewas vruchtbaar
laat ook mannen daar zijn,
kinderen van het licht
die de liefde voortplanten
die de vrede uitvinden
langs de menselijke weg.
Dan is de stad gebouwd,
goed en wel, dan wonen
dood en leven tezamen
binnen muren van tijd.
Levende stenen zijn
met een stem begenadigd:
A-huizen, A-kerk heten zij,
torenhoog opgericht.
Grunnen
1.
Grunnen was begun
van wereld, zuvere
springende zee kwam hier
tou bedoaren, eerste
aailanden, tou kold vuur
van brekers, t hoge
laand, zeuven doag wied;
ales sprekt gehaaimtoal
van woarhaid, der is
roemte ontstoan en toukomst,
ales heurt bie mekoar.
Voug vraauwlu doarien,
stammoekes van mensken;
as n zoadgewas vruchtboar
loat ook manlu doar wezen,
kiender van t licht
dij laifde deurgeven
dij vree oetvienden
zo as mensken doun.
Den is stad baauwd,
goud en geef, den wonen
dood en levent mit nkander
binnen muren van tied.
Leventege stainen binnen
zegend mit n stem:
A-hoezen, A-kerk haiten zai,
torenshoog ien t èn.